Weinig dingen kunnen mij zo bruusk uit
mijn dagdagelijkse sleur rukken dan een avondje theater. Niet dat ik
zo een hoogdravende cultuursnob ben die heelder etmalen met diepe
stem de dingen des levens kapotpeinst, of dat ik steevast een stapel
Shakespeare op mijn nachtkastje heb liggen. Ik draai evenmin
regendansen in mijn woonkamer, gehuld in een veelkeurige kaftan.
Ik.ga.gewoon.graag.naar.het.theater.
Een goed uitgevoerd repertoirestuk?
Fijn. Een klassebak van een monoloog? I like. Een modern operaatje
hier en daar? Ook goed. Maar mijn theaterhart gaat pas echt bonken
voor één naam op de affiche. Voor één gezelschap. En dat is het
compleet gestoorde groepje dat Abattoir Fermé heet. Omdat ze diep
gaan, zonder irritant hoogdravend te worden. Omdat er al eens een bak
varkensingewanden of een blote vrouw op de scène mag worden gegooid,
en dat toch niet onnodig choquerend aandoet. Ook wel omdat ze je –
met of zonder woorden – in een wurggreep kunnen houden, van minuut
één tot applaus.
En dan is er natuurlijk nog die ene
kleine bijkomstigheid. Dat minieme detailletje. Ik ben namelijk
helemaal puberaal dolverliefd op hun regisseur. Hoe gebeurt nu
zoiets, vraagt u zich af? Wel. Stef Lernous was de tweede man die ik
voor 'Genieten' mocht interviewen. Ik, een groentje. Hij, niet echt. In
het Mechelse stationsbuffet, op een Belgische decemberdag geschiedde
het kwaad. Het zou een interview over zijn lievelingsboeken worden
dat hooguit een halfuurtje kon duren.
Na drie uur, één gemorste kop
stationskoffie en elfendertig hartverzakkingen van mijn kant zaten we
er nog. De enigmatische Mijnheer Lernous vertelde sappig over zijn
verzamelwoede (onderwerp: Alice in Wonderland), zijn wispelturige
huizenjacht en de slagroomtaarten-met-verdiepingen van zijn vriendin.
Ik over een vreemdsoortige chakramassage die ik net - sceptisch - had
uitgetest. En hier en daar werd onze babbel al eens doorspekt met de
synopsis van een krankzinnig boek, want er moest natuurlijk ook nog
wat gewerkt worden. Kort door de bocht: alle Johnny Depps, Brad Pitten en Pieter
Embrechtsen ten spijt, na die decemberwoensdag was mijn platonische
hart – eenmaal, andermaal – verkocht.
U begrijpt dus dat ik tamelijk verrukt
was toen mijn ticketjes voor het jongste Abattoir-stuk ‘A Brief
History of Hell’ in mijn Brusselse brievenbus vielen. Netjes
opgedirkt trok ik die vrijdagavond richting Kaaitheater. Prima op
tijd, zelfs nog ruimschoots speling voor een drankje of twee op het
aanpalende terras. Toen de opkomst (lees: vijf tieners aan een ander
terrastafeltje) mij zeven minuten voor de start van de voorstelling
wat magertjes leek, sloeg de paniek toe. En terecht. Mijn favoriete
gezelschap ging blijkbaar niet de pannen van het Kaaitheater spelen,
maar werd verwacht op de bühne van de Kaaitheaterstudio’s, een
kwartier wandelen verderop. En dan heb ik, in naam van de kunst, iets
gedaan dat ik eigenlijk echt niet graag doe. Iets dat ik, zo simpel
is het, gewoonweg verafschuw. Namelijk hollen, puffen, hijgen en
zweten alsof mijn leven ervan afhangt.
Maar ach, er werd mij die avond wel
weer wat duidelijk. Dat ik aandachtiger mijn theaterticketjes moet
bestuderen, bijvoorbeeld. Dat de finish halen na een rondje rennen
mij een compleet verwilderde look, maar net zo goed een euforisch
gemoed bezorgt. Dat het rampzalig gesteld is met mijn conditie, ook.
En dat ‘Den Abattoir’ alweer loeihard heeft toegeslagen, met een
dijk van een theaterstuk. Maar weet u wat ik mij vooral weer
herinnerde na dit avondje culturele topsport? Dat er nog steeds maar
één platonische man is voor wie ik mijn enkels en mijn nieuwe,
hooggehakte enkellaarsjes met graagte opoffer aan de Molenbeekse
kasseien. En ja, Stef Lernous, dat bent u.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten