Pagina's

20-12-2012

Rennen in naam van de (platonische) liefde

-->
Weinig dingen kunnen mij zo bruusk uit mijn dagdagelijkse sleur rukken dan een avondje theater. Niet dat ik zo een hoogdravende cultuursnob ben die heelder etmalen met diepe stem de dingen des levens kapotpeinst, of dat ik steevast een stapel Shakespeare op mijn nachtkastje heb liggen. Ik draai evenmin regendansen in mijn woonkamer, gehuld in een veelkeurige kaftan. Ik.ga.gewoon.graag.naar.het.theater. 
 
Een goed uitgevoerd repertoirestuk? Fijn. Een klassebak van een monoloog? I like. Een modern operaatje hier en daar? Ook goed. Maar mijn theaterhart gaat pas echt bonken voor één naam op de affiche. Voor één gezelschap. En dat is het compleet gestoorde groepje dat Abattoir Fermé heet. Omdat ze diep gaan, zonder irritant hoogdravend te worden. Omdat er al eens een bak varkensingewanden of een blote vrouw op de scène mag worden gegooid, en dat toch niet onnodig choquerend aandoet. Ook wel omdat ze je – met of zonder woorden – in een wurggreep kunnen houden, van minuut één tot applaus.

En dan is er natuurlijk nog die ene kleine bijkomstigheid. Dat minieme detailletje. Ik ben namelijk helemaal puberaal dolverliefd op hun regisseur. Hoe gebeurt nu zoiets, vraagt u zich af? Wel. Stef Lernous was de tweede man die ik voor 'Genieten' mocht interviewen. Ik, een groentje. Hij, niet echt. In het Mechelse stationsbuffet, op een Belgische decemberdag geschiedde het kwaad. Het zou een interview over zijn lievelingsboeken worden dat hooguit een halfuurtje kon duren.

Na drie uur, één gemorste kop stationskoffie en elfendertig hartverzakkingen van mijn kant zaten we er nog. De enigmatische Mijnheer Lernous vertelde sappig over zijn verzamelwoede (onderwerp: Alice in Wonderland), zijn wispelturige huizenjacht en de slagroomtaarten-met-verdiepingen van zijn vriendin. Ik over een vreemdsoortige chakramassage die ik net - sceptisch - had uitgetest. En hier en daar werd onze babbel al eens doorspekt met de synopsis van een krankzinnig boek, want er moest natuurlijk ook nog wat gewerkt worden. Kort door de bocht: alle Johnny Depps, Brad Pitten en Pieter Embrechtsen ten spijt, na die decemberwoensdag was mijn platonische hart – eenmaal, andermaal – verkocht.

U begrijpt dus dat ik tamelijk verrukt was toen mijn ticketjes voor het jongste Abattoir-stuk ‘A Brief History of Hell’ in mijn Brusselse brievenbus vielen. Netjes opgedirkt trok ik die vrijdagavond richting Kaaitheater. Prima op tijd, zelfs nog ruimschoots speling voor een drankje of twee op het aanpalende terras. Toen de opkomst (lees: vijf tieners aan een ander terrastafeltje) mij zeven minuten voor de start van de voorstelling wat magertjes leek, sloeg de paniek toe. En terecht. Mijn favoriete gezelschap ging blijkbaar niet de pannen van het Kaaitheater spelen, maar werd verwacht op de bühne van de Kaaitheaterstudio’s, een kwartier wandelen verderop. En dan heb ik, in naam van de kunst, iets gedaan dat ik eigenlijk echt niet graag doe. Iets dat ik, zo simpel is het, gewoonweg verafschuw. Namelijk hollen, puffen, hijgen en zweten alsof mijn leven ervan afhangt.

Maar ach, er werd mij die avond wel weer wat duidelijk. Dat ik aandachtiger mijn theaterticketjes moet bestuderen, bijvoorbeeld. Dat de finish halen na een rondje rennen mij een compleet verwilderde look, maar net zo goed een euforisch gemoed bezorgt. Dat het rampzalig gesteld is met mijn conditie, ook. En dat ‘Den Abattoir’ alweer loeihard heeft toegeslagen, met een dijk van een theaterstuk. Maar weet u wat ik mij vooral weer herinnerde na dit avondje culturele topsport? Dat er nog steeds maar één platonische man is voor wie ik mijn enkels en mijn nieuwe, hooggehakte enkellaarsjes met graagte opoffer aan de Molenbeekse kasseien. En ja, Stef Lernous, dat bent u.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten